Wil je zelf nagaan of een programma voor je kind is aangepast, dan kun je volgende tien punten in het licht van het voorgaande overlopen.

  1. Leeftijdgebonden: Worden de positieve boodschappen leeftijdgebonden gegeven met aangepaste methodieken die aansluiten bij de leefwereld van de jongeren?
  2. Holistisch: Is het programma duidelijk omschreven en steunt het op een personalistische visie? M.a.w. betreft het de hele mens als persoon met de cognitieve, emotionele, sociale, interactieve en fysieke aspecten van de seksualiteit.
  3. Neutraal: Heeft men eerbied voor de filosofische, ideologische of godsdienstige opvattingen van de ouders en van de leerlingen?
  4. Evidence-based: Is de geboden informatie gebaseerd op evidence-based wetenschappelijke studies en wordt ze met evidence-based methodes gebracht? D.w.z. bevordert het programma de (relationele en seksuele) gezondheid of vermindert het alleen de mogelijke schade.
  5. Vaardigheden en attitudes: Wordt er aandacht besteed aan het ontwikkelen van positieve attitudes en vaardigheden?
  6. Participatief: Worden ouders en opvoeders betrokken bij het programma?
  7. Evaluatie: Worden de ervaringen van de jongeren geëvalueerd?
  8. Eindtermen: Wordt er rekening gehouden met de vakoverschrijdende eindtermen van het onderwijs?
  9. Risico’s vermijden: Wordt er gekozen voor een aanpak die risico’s vermijdt of veeleer voor een aanpak die risico’s beperkt of zelfs doet toenemen?
  10. Positief: Worden er positieve, opbouwende boodschappen gegeven i.v.m. gezondheid en relaties, waarbij de eigen identiteit wordt versterkt als jongen, meisje, man of vrouw? Dit houdt in dat men respect opbrengt voor de ander, inclusief haar of zijn vruchtbaarheid en de potentiële derde die uit een seksuele relatie kan voortkomen. De ander wordt niet als ‘(genots)object’ beschouwd.
Translate >